Chr. middelbare landbouwwinterschool

Inleiding

Voormalige christelijke middelbare landbouwwinterschool, gebouwd in 1959-1960 in opdracht van het Bestuur van de Vereniging tot bevordering van het Land- en Tuinbouwonderwijs op Christelijke grondslag voor Hoogeveen en Omstreken, naar ontwerp van de architecten R. Offringa (Groningen) en D.J. van Iperen (Voorbrug). De school was onderdeel van een groter scholenterrein waar ook de (reeds gesloopte) christelijke lagere landbouwschool (1958) deel van uitmaakte, een vergelijkbaar ontwerp eveneens van deze architecten. De scholen lagen in een gezamenlijke parkachtige setting met een vijver (nog aanwezig) en diverse proeftuinen. De school bevatte van oorsprong een werkplaats voor werktuigen en motoren, een wasruimte, verschillende kantoorkamertjes, een bibliotheek en conciërgekamer, een centrale hal met sanitair, vier klaslokalen met gang op de begane grond en daarachter een verblijfsruimte. Op de verdieping was nog een groot klaslokaal, met kleedkamer, keuken en toiletruimte.
Het gebouw is gelegen aan de noordelijke stadsrand van Hoogeveen op een perceel ingeklemd tussen de oude noordelijke uitvalsweg van Hoogeveen en de spoorlijn Zwolle-Assen. De driehoekige vorm van het terrein heeft de opbouw van de landbouwschool bepaalt.
In 1997 werd de school verbouwd tot fitnesscentrum, welke functie het anno 2009 nog steeds heeft. De nieuwe functie voegt zich goed naar de mogelijkheden van het pand. Er is hier sprake van een geslaagd voorbeeld van hergebruik. De gevelwijzigingen zijn zorgvuldig ingepast – met uitzondering van de berging bij de entree die een van de kunstwerken uit het zicht houdt – en voegen zich naar de identiteit van het pand. De latere uitbreiding en overkapping van het binnenterrein hoort niet bij de
redengevende omschrijving.

De financiering van de oprichting van landbouwwinterscholen werd vanwege de massale steun van verschillende provinciale landbouworganisaties in 1893 door het Rijk gestart. In Drenthe werd de ontwikkeling van het Landbouwonderwijs ter hand genomen door het Drents Landbouw Genootschap (DLG). In Meppel (1907) en Emmen (1916) stichtte men de eerste landbouwwinterscholen.
Vervolgens werden er ook lagere landbouwscholen opgericht. Een door het DLG ingestelde commissie moest tijdens de wederopbouw nagaan op welke wijze het aantal landbouwscholen kon worden uitgebreid. In 1954 waren er reeds 23 lagere land- en tuinbouwscholen in Drenthe. Door de terugloop van het aantal leerlingen werden eind jaren ’60 ca. 15 van de 23 scholen gesloten.

Alleen in Assen, Coevorden, Emmen, Hoogeveen, Meppel (twee), Paterswolde en Rolde bleven de scholen nog circa de jaren ‘80 functioneren. Na de onderwijshervorming in 1968 werd de school de christelijke middelbare landbouwschool genoemd.

Na de Tweede Wereldoorlog was er een enorm tekort aan schoolgebouwen. Door het oorlogsgeweld waren er 273 scholen verwoest en 1.000 scholen zwaar beschadigd. De bouwstop tijdens de oorlog veroorzaakte eveneens een tekort. Bij de wederopbouw van het land kreeg de woningbouw echter tot ver in de jaren vijftig prioriteit. Noodscholen, semi-permanente voorzieningen of tijdelijk als school ingerichte bestaande gebouwen moesten voorzien in de behoefte aan kleuter- en lagere scholen. Toch waren er belangrijke vernieuwingen op het gebied van de scholenbouw, die met name vanaf midden jaren vijftig hun beslag kregen.
De rijksoverheid nam in de naoorlogse periode de centrale leiding over de scholenbouw en werden aanvragen voor de bouw van scholen afhankelijk van rijksgoedkeuring van Centrale Directie van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting. Nieuwe inzichten over pedagogiek, hygiëne en sociale verhoudingen waren van grote invloed op de ontwikkeling van het schoolgebouw. Ook de intrede van nieuwe bouwtechnieken als montage- en systeembouw beïnvloedden sterk het denken over scholenbouw. Met name vernieuwingen in Amerika, Scandinavië en Engeland werden door Nederland op de voet gevolgd. Enkele nieuwe voorwaarden voor de bouw van een school werden bijvoorbeeld de plaatsing in het groen, de oriëntatie en de aanwezigheid van grote ramen voor veel zon en lichttoetreding, goede ventilatie en een vriendelijke, uitnodigende uitstraling van de architectuur.
De vele verschillende – geslaagde en minder geslaagde – naoorlogse schoolontwerpen laten een typologische zoektocht zien naar de meest ideale of representatieve school. Binnen deze ontwikkeling zijn zogenaamde prototypen ontstaan, die weer ter inspiratie hebben gediend voor andere architecten. Een ander aspect dat de scholenbouw in de naoorlogse periode lang bleef beïnvloeden was de verzuilde samenleving en als gevolg daarvan het verzuilde onderwijsstelsel. Daardoor werden er niet alleen veel verschillende scholen gebouwd maar ook elk met de behoefte aan een eigen (bijvoorbeeld christelijke) identiteit. De landbouwwinterschool in Hoogeveen is een voorbeeld van een – bij de christelijke bouwtraditie passende – traditionele school in de Delftse School Stijl, maar met een moderne functionele opbouw van de bouwdelen gelet op de scheiding van functies en het optimale gebruik maakt van licht- en luchttoetreding.
Tenslotte werd vanaf 1955 voor door het Rijk gesubsidieerde scholen een regeling vastgesteld dat 1% van de bouwsom mocht worden bestemd voor decoratieve aankleding. De rijksbouwmeester koos in dergelijke gevallen het type kunstwerk en de kunstenaar.

Veel naoorlogse schoolgebouwen voldoen niet meer aan de huidige eisen voor onderwijshuisvesting. Ook de toenemende behoefte van multifunctionele centra in de kleinere en middelgrote kernen, doet de druk op de leegkomende oude schoollocaties toenemen. Al deze aspecten maken het dat een fors aandeel van het naoorlogse scholenbestand in de komende tien jaar zal gaan worden gesloopt. Ook in Drenthe is een groot deel al afgebroken of wordt binnenkort afgebroken. De zeldzaamheid van representatieve en gave naoorlogse schoolgebouwen wordt met de dag groter.

Omschrijving

Gebouw

Het schoolgebouw is in feite opgebouwd uit twee forse volumes aan de straatzijde (het entreegebouw en de voormalige werkplaats) die worden gekoppeld door een eenlaags bouwdeel met kantoren en een gang. Het hoofdvolume, met daarin de entree, is aan de achterzijde gekoppeld aan een bouwdeel waar voorheen vier klaslokalen waren gevestigd, een gang en een verblijfruimte. De laatste is nog aanwezig.

De muren zijn opgezet in geelgenuanceerd metselwerk in kettingverband en deels in trapsgewijs geordend siermetselwerk (onder ander ter hoogte van de voormalige werkplaats). Elk bouwdeel heeft een flauw hellend schilddak, bedekt met een grijs genuanceerde Hollandse pan. De zinken goten hebben een bijzondere detaillering van opstaande zwaluwstaartjes ter hoogte van de metalen gootijzers. De ramen van de school zijn van oorsprong van staal, gevat houten kozijnen met borstweringen van houten, geribde sierpanelen.
De oorspronkelijke houten schuifdeuren van de werkplaats zijn nog aanwezig en gezet achter een nieuwe pui. Zowel de pui van de entree als deze voormalige werkplaatsdeuren zijn gevat in een natuurstenen omlijsting. De ramen in het gebouw zijn allen van staal, deel vernieuwd met dubbelglas. Centraal in de karakteristieke zesruits verdeling van de werkplaats- en voormalige lokaalkozijnen, zat een stalen taatsraam. Deze is op sommige plaatsen nog aanwezig. Bijzonder onderdeel is de eenlaagse smalle en taps toelopende verblijfsruimte. Aan de binnenzijde van houten puien met ruitver-deling en stalen uitzetramen, zijn op heuphoogte stangen aangebracht waarvan de functie nog moet worden achterhaald.
Onderdelen van het interieur die van waarde zijn, zijn de karakteristieke trap met het trappenhuis en de oorspronkelijke betegeling van de gangen.

Kunst

Aan weerszijden van de entree – zowel aan de buitenzijde als aan de binnenzijde – zijn in totaal vier wandkunstwerken aangebracht, van drie gestapelde natuursteenvlakken waarin een met lood ingelegde belijning elk een figuurafbeelding voorstelt die een fase in het landbouwvak vertegenwoordigt. Buiten is aan de ene zijde een tafereel van een zaaier op het land met vogels en aan de andere zijde een landbewerker met schop. Aan de binnenzijde bevindt zich aan de ene zijde een man die de oogst bekijkt met daarboven drie zwaluwen en aan de andere kant twee mannen (de boer en de handelaar?, de leraar en de leerling?) die aan weerszijden van een boomachtige belijning staan.
Op de zuidoostelijke gevel van het hoofdgebouw is een verdiepingshoog, gekeimd wandkunstwerk op het metselwerk aangebracht in witte, rode, gele en groene tinten. De voorstelling betreft een (voormalige) appels plukkende figuur die naast een met vruchten behangen boom staat en aan de voet een tafel waar de vruchten op zijn gestald.

Waardering

Voormalig Christelijke Middelbare landbouwwinterschool, gelegen aan de Pesserstraat 33 in Hoogeveen, gebouwd in de periode 1959-1960 door de architecten R. Offringa (Groningen) en D.J. van Iperen (Voorbrug), van belang voor de provincie Drenthe vanwege de:

  • cultuurhistorische waarde gelet op het belang van de school als representatief voorbeeld van de traditionele naoorlogse scholenbouw en voor de geschiedenis van het landbouwonderwijs in Drenthe
  • architectuurhistorische waarde gelet op de esthetische kwaliteiten van het ontwerp in de geest van de Delftse School en vanwege de bijzonder functionele schakeling van de afzonderlijke bouwvolumes; vanwege de kunsthistorische waarde van de aan het gebouw gerelateerde kunstwerken
  • stedenbouwkundige waarde vanwege de bijzondere positionering van bouwvolumes en de ruimtelijke relatie die het aangaat met de omgeving
  • vanwege de relatieve gaafheid van het exterieur en delen van het interieur